|Ter overdenking
|Ter overdenking
Ter Overdenking
Hand. 2:41-47)
Het orgel
Heeft u een kerkorgel wel eens van dichtbij bekeken? Er is wat dat betreft een grote diversiteit aan orgels. Het éne orgel ziet er zo uit en een ander weer zo. Het éne orgel blijkt één speelklavier te hebben en een ander twee of misschien wel drie of vier. Ieder orgel heeft ook zijn eigen klank. Sommige orgels hebben een donkere klank, anderen juist weer een heldere.
Wat wij in de kerk van het orgel ‘zien’, is als het ware het topje van het pijpwerk. Voor ons is alleen het orgelfront zichtbaar. Achter dit front gaan echter heel veel andere orgelpijpen schuil. Van het formaat zo groot als je pink tot soms wel pijpen van enkele meters lengte. De pijpen zijn weer gemaakt van verschillende materialen en hebben verschillende vormen. Allen gegroepeerd in registers.
Eigenlijk lijken mensen, lijkt de kerk best wel op een orgel. Al die pijpen zijn verschillend: in lengte, materiaal en vorm. Er zijn kerkgangers over wie je bijna heen kijkt, anderen steken overal bovenuit. Sommigen zijn gemakkelijk te vervormen en anderen zijn heel hard. Sommigen hebben een ranke vorm, anderen juist niet. Sommigen zingen als een nachtegaal, anderen brommen maar wat. En toch allemaal pijpen van één orgel.
De pijpen hoor je trouwens nooit allemaal tegelijk. Het zou oorverdovend zijn. Als het goed is samen, in harmonie. Op elkaar afgestemd en elkaar aanvullend: een ieder met zijn of haar eigenheid. De zachte harp en schelle luit, de vrolijke cimbaal en subbas in het pedaal. Een ieder met zijn eigen stem, functie en gave.
De pijpen komen het meest tot hun recht in samenklank met andere pijpen. Stel die zware subbas in het pedaal. Pijpen die er mogen wezen. Een goede ondergrond in een stevig orgelstuk, maar afzonderlijk een brombeer. Een hobo heeft een schitterende klank, maar als een orgel alleen maar in ‘tongen’ spreekt is het geen goed orgel. Er zijn ook pijpen die voor ons gevoel ‘vals’ klinken. Ze lijken steeds net iets af te wijken in toonhoogte en zijn daarom vervelend om aan te moeten horen. Er zijn zelfs registers, zoals de mixtuur, die je pas hoort in het ‘volle werk’.
De bouw van een orgel is van groot belang voor het geluid. Maar even belangrijk is de kwaliteit van het orgelspel. Menselijker wijs gesproken spelen wij sommige registers nog wel eens tegen elkaar uit in plaats van dat we ze combineren.
Andere stemmen gebruiken we niet eens, waardoor we niet uit het orgel halen wat er in zit.
Harmoniseren en registreren is een kunst. Volgens een gezegde baart oefening kunst. Als gemeente mogen en moeten we ons er steeds verder in bekwamen zodat eens het volle werk zal klinken tot eer van God.
Hoe mooi een orgel er ook uitziet, hoe bekwaam een organist ook is, zonder wind komt een orgel niet tot leven. Zonder wind is er zelfs geen vals piepend toontje te horen of brommend geluid.
Met Pinksteren is de Heilige Geest uitgestort. Er werd toen door de mensen het geluid als van een geweldige windvlaag gehoord die het gehele huis vulde. Zoals een orgel door wind in de pijpen pas tot klinken komt, zo komt de gemeente door de Heilige Geest pas tot leven.
Laten we de tijd tot het grote concert goed gebruiken met oefenen en repeteren. Aan de Heilige Geest zal het niet liggen, want de ‘winddruk’ is ruim voldoende om alle ‘pijpen’ te laten klinken tot Zijn eer.
|